Writing

Opium thee (theater)

Opium Thee speelt zich af in de nabije toekomst. In het stuk maken we kennis met een man die in de gevangenis woont in Tanger. Hij zit er niet gevangen, de deur staat open en hij is vrij te gaan en te staan waar hij wil. Middels de tekst krijgen we een beeld van zijn leven, waarom hij in Tanger woont, wat er is gebeurd. We krijgen niet de precieze feiten. Er is geen helder plot. Misschien is het slechts allemaal een droom.
De man speelt in zijn ééntje kaartspelletjes en drinkt voortdurend opium thee. Met gelijke, terugkerende intervallen schijnt het licht van een vuurtoren door de ruimte. Er is ook een telefoon aanwezig.

Rollen
Man
Verteller/Voice-over

Verteller
Dantès onderging alle stadia van marteling die kenmerkend zijn voor gevangenen in onzekere afwachting. Hij hield zich in eerste instantie staande middels de trots van zijn bewuste onschuld, welke het gevolg is van hoop. Daarna begon hij te twijfelen aan zijn onschuld. (uit: De Graaf van Monte Cristo)

Man
Het zien van binnenkomende schepen doet iets met een mens. Jaren geleden ben ik hier zelf met een schip aangekomen, om nooit meer weg te gaan. Het schip was een veerboot, en voer vier maal per dag op en neer tussen Algeçiras en Tanger. Ik ging alleen op, aan neer ben ik nooit toegekomen, ik ben er van weerhouden, het is me ontzegd.

Op heldere dagen kun je vanaf hier de Spaanse kust zien liggen. Er was een tijd dat ik verlangde naar de sierra’s van Andalusië. Maar dat was toen.

Nu verlang ik naar niets, of beter, het woord ‘verlangen’ is uit mijn vocabulaire verdwenen, geschrapt, uitgegumd.

Ik vraag me af of mijn kinderen nog af en toe aan me denken. Ik ben wat ik ben en het is zoals het is.

Gisteren kreeg ik nog een brief van ze, geschreven in het onmiskenbare handschrift van hun moeder.

Lieve papa,

We missen je héél erg.
Gisteren op school was er een brandweeroefening. Alle kinderen moesten van de juf in een rij bij de deur gaan staan. Toen deed de juf de deur open en moesten we zo hard als we konden naar buiten rennen, waar de brandweermannen ons opwachtte.

Het is onze grootste wens om jou uit de brand te helpen, maar mama zegt dat het onmogelijk is. Ze zegt dat we nog te klein zijn, om de wereld te begrijpen waarin jij leeft. We begrijpen niet wat ze bedoelt, maar weten niet wat we anders moeten geloven. We hopen dat alles goed met je gaat en dat je snel thuiskomt. We houden van je.

Liefs, P en J

P.s: Ik heb je een nieuwe fluitketel toegestuurd, zodat je weer even vooruit kunt.

Europa. Lang, lang geleden woonde en leefde in Europa. Tenminste in een stuk ervan. Ik woonde in de EU. Dat is het gedeelte van Europa dat de rest van wereld buitensluit. Technisch gezien ben ik verbannen naar Afrika, maar vanaf hier kun je Europa zien, horen en ruiken. Deze stad is net zo Europees als melk wit is, al smaakt die aan deze kant van de Straat van Gibraltar als bittere chocola. Op papier ben ik een Europeaan, maar dat papier ligt veilig opgeborgen in een kluis, binnen de prikkeldraadmuren van de Unie. Hier heb ik alleen het gladde papier van euro’s, dat me bescherming, gastvrijheid en anonimiteit biedt.
Niet dat ik anoniem wil zijn. Ik was gelukkig met wie ik was, met mijn familie, mijn werk. Maar het is me opgedragen niemand meer te zijn. Men heeft mij bevolen mijn bestaan op te geven. Ik ben mezelf ontnomen, uit het leven gehapt, verslonden door een genadeloos snelgroeiend veelkoppig monster met vlijmscherpe giftige slagtanden.

Ik ben illegaal gemaakt. Een vluchteling met terugwerkende kracht. En als ik me niet aan die rol houd? Tja, als ik was gebleven dan was ik ook verdwenen.

Nu ligt mijn leven in de handen van de oude godin Tinjis. Ik vind het niet erg. De Romeinen, Vandalen, Portugezen, Spanjaarden, Engelsen arriveerden en vertrokken weer, precies zoals ik dat op een dag zal doen.

Verteller
De boom stond langs het spoor en elke dag raasde er wel honderd treinen langs zijn verweerde bast. Als zo’n trein in alle haast voorbij vloog, schudde zijn takken flink op en neer, als in een storm. Daarbij verloor de boom altijd een paar bladeren, maar te weinig om er een vroege kaalheid aan over te houden.

De boom stond daar maar, geworteld in de vaste grond. Hij kon nergens heen, vond dat niet leuk en werd daar ongelukkig van. Hij zou, net als de treinreizigers, meer van de wereld willen zien. Daarom verzon hij elke dag een andere bestemming voor een van de passerende treinen en reisde in gedachte met die trein mee. Soms kwam hij op een plek, waar het zo koud was dat bomen er nauwelijks wortel schoten. Weer op een andere plek, was het zo warm dat ze er tot de hemel reikten en heer en meester waren over de aarde.

Op een dag, werd de boom door een groepje mannen met kettingzagen neergehaald en in stukken weggevoerd. De mensen gaven niets om zijn dromen. Zij hadden hun eigen wetten. Als zij meer van de wereld wilden zien, dan pakten ze gewoon de trein.

Man
(Mantra)
Alles wat ik ben zit gevangen. De cel in het lichaam. De molecuul in de cel. Het atoom in de molecuul. De proton, elektron en neutron in het atoom.

Seconden zitten gevangen in minuten, minuten in uren, uren in dagen, dagen in weken, weken in maanden, maanden in jaren, jaren in eeuwen, eeuwen in millennia.

Alles wat ik ben zit gevangen. De cel in het lichaam. De molecuul in de cel. Het atoom in de molecuul. De proton, elektron en neutron in het atoom.

Seconden zitten gevangen in minuten, minuten in uren, uren in dagen, dagen in weken, weken in maanden, maanden in jaren, jaren in eeuwen, eeuwen in millennia.

Ik zit gevangen in materie en tijd.

Ik ben mijn eigen atoom in deze cel. En het rare is dat ik al gesplitst ben, maar zonder te exploderen. Ik ben geïmplodeerd. Ik leef alleen van binnen. Alles buiten mij is een toeschouwer, een publiek dat naar een in zichzelf gekeerde monoloog kijkt. Ik ben de acteur in mijn eigen voorstelling en ik speel mijn rol goed.

Ik heb mijn rollen altijd goed gespeeld, uitstekend zelfs. Ik heb ze beter gespeeld dan goed voor me was. Daarom zit ik nu hier en niet bij mijn kinderen en hun moeder.

Ik ben gevangen, maar ik ben ook vrij. Ik ben wat ik ben en het is zoals het is.

Even dromen, zolang het kan, zolang het duurt.

’s Nachts zingen de katten op de steigers. Zoals elke dag hebben ze zich volgevreten aan het afval dat de vissers achterlaten. Hun gezang klinkt vals maar gelukkig. Ik heb nooit een zuivere noot kunnen voortbrengen en gelukkig ben ik al in geen tijden meer geweest. Niet dat ik ongelukkig ben. Ik voel niet iets wat zich tussen die twee gevoelspolen bevindt. Ik voel iets dat er naast beweegt, iets dat er buitenstaat… ik voel…

Ik nam een vluchtroute. Het werd me te heet onder de voeten. Al snel werd het kouder. Zo koud dat mijn voeten vastvroren aan de grond. Na verloop van tijd was ik een ijsbeeld geworden, koud en hard. De morgenzon bracht daar met haar strelingen verandering in. Het beeld smolt en liet een mens achter. En weer beklom de zon de hemel, en weer begon ik te rennen. Ay….

(Man pakt telefoon)
Mijn verlangen naar een thuis is uitgedoofd. Mijn hart behoort nergens toe.

De poort tot Europa mag wat mij betreft gesloten blijven. Als ik boos kon zijn zou ik schreeuwen: ‘Flikker op met je Europa! Ik kom nooit meer terug!’

Overdag kijk ik uit het raam en zie de waaghalzen. Alles wat ze bezitten slepen ze met zich mee in plastic tassen. In hun harten dragen ze de droom mee van een beter leven, dat ze hopen te vinden aan de andere kant van de straat. Aan deze kant zijn ze uitgekeken. Hier zien ze geen uitweg meer. Hier zien ze enkel doodlopende stegen. ’s Nachts proppen ze zich in bootjes met gaten in de romp en eindigen levenloos en opgeblazen op het strand van Lampedusa. Ze binden ze zich vast onder vrachtwagens en eindigen geplet op het asfalt. Iedereen kent het verhaal van de jongen die zich had verscholen in het landingsgestel van een vliegtuig en doodvroor op eenzame hoogte. Of is ie eerst gestikt?

Hij ligt begraven op het stoffige kerkhofje van zijn geboortedorp. Zoals hem gingen velen de poort tot Europa binnen aan de hand van Peterus. Dat is een ander soort deur tot een ander soort land van melk en honing.

De deur tot het huis waar mijn kinderen en vrouw wonen durf ik niet meer te openen. Het is mijn thuis niet meer. Ik ben te lang weggeweest. Niet fysiek, maar van geest. Ik heb hen niets meer te bieden. Geen vader, geen echtgenoot, niet eens een man, een mens. Ik ben nog slechts de gekruide rook van wie ik ooit was. Mijn as drijft mee op de golven. Langs de zuilen van Hercules, de oceaan op.

Als ik nu al een thuis heb dan is het het binnenbuitengebied van na de implosie, de uithoeken van mijn geestuniversum, de van licht verstoken vlaktes in mijn gedachteheelal.

Ik ben gevangen en ik ben vrij……ik ben er en ik ben er niet.
Ik ben wie ik ben en het is zoals het is.
(einde telefoon)

De zon is al bijna onder. Ik drink nog een kop thee en ga daarna slapen. Morgen is er weer een dag, of misschien ook wel niet. Het is me allemaal hetzelfde. (mantra) De dood, de liefde, de dood, de liefde, de dood, de liefde, de dood, beboste valleitjes, heuvels, beken, bergen, dalen…. Ay…..

Verteller
Ik ga door, door, door tot het einde van de weg, neem daar een boot en zak de rivier af. Aan de hemel is daar de maan die mijn reis weemoedig bespot, de sterren hebben zich al lang van mij afgekeerd. De volgende ochtend doemt op uit de mist: De stad die mensen eet.

Mijn hotelkamer ruikt muf en het plafond huilt uit donkere schimmelplekken. Het beddengoed is vochtig van uitgeperst lichaamssap. Die nacht val ik na uren van staren en woelen in slaap. Het hotel kraakt en fluistert. En ik droom van een leven ver van hier. Van strand, heldere zee, een beeldschone vrouw en even mooie kinderen. Een droom, helder en vluchtig.

Na de film leidt de uitgang me naar een balzaal. Een flets licht straalt af van stoffige kroonluchters. Het orkest speelt muziek, opgetrokken uit trage, zware melodieën en steunend en kreunend op dikke, logge akkoorden. Een aantal genodigden waagt zich op de dansvloer, de rest kijkt lijdzaam toe. Een seance van eenzame zielen, schuifelt over het versleten parket in een macaber dansritueel.

Dit schouwspel duurt de hele nacht, en ik dans met vrouwen wier gezicht verscholen blijft achter een sluier. Ik dans met een spiegel in mijn armen.

Ik ga door, door, verder, en door. Ik ga daar waar niemand mij voorging. En ik ben niet alleen op deze reis, door de nacht, over het water, in de stad. In steegjes en in ruïnes kom ik mezelf tegen, in anderen, in verwantschap. En zo verschaf ik mij een nieuw inzicht, een nieuw besef. Een nieuwe illusie.

EINDE